Duurzaamheid bij Metro en Tram: Programma Optimaal Benutten

Duurzaamheid hoeft niet ingewikkeld, vernieuwend of duur te zijn. Soms schuilt duurzaamheid in het onverwachte. Bijvoorbeeld door beter te gebruiken wat er al is. Rik Verdenius is samen met Hans Smit, accountmanger gebruik bij Eigendom & Beheer, bezig er een programma van te maken bij Metro en Tram: Optimaal Benutten. Hij neemt ons mee in het programma.
tekst: Margreet Bosma
“In een notendop komt het programma erop neer dat we meerwaarde voor de stad willen ontwikkelen vanuit onze rol als beheerder van het metro- en tramnet”, steekt Rik Verdenius van wal. “Dan moet je denken aan bijdragen aan het woon- en vestigingsklimaat, de bereikbaarheid en leefbaarheid waardoor Amsterdam zich als aantrekkelijke woonstad en als economisch sterk vestigingsmilieu kan blijven ontwikkelen. Het programma is erop gericht de stationsomgevingen optimaal in te richten om er zo voor te zorgen dat zo veel mogelijk reizigers naar de stations komen en ons metro- en tramnetwerk gebruiken. Hoe meer reizigers gebruik maken van de stations, des te meer haal je uit je investering. Daarmee wordt het openbaar vervoer duurzamer. Het programma bevat allerlei manieren om de stationsomgevingen zodanig te ontwikkelen en in te richten dat er meer reizigers richting station komen en dat ze vaker gaan reizen.”
Maatregelen
Rik vertelt dat het programma de maatregelen benoemt die Metro en Tram (MET) wil treffen om de het aantal reizigers op het Amsterdamse metro- en tramnet omhoog te krijgen met het oog op de gewenste duurzaamheid. De eerste maatregel is verdichting rondom de stations. “In de spoorwereld geldt als regel dat het aantal reizigers recht evenredig is met de afstand tot het station. Bijvoorbeeld: binnen een cirkel van 500 meter rondom een station is het treingebruik 40 op de 100 mensen. Binnen een cirkel van 1000 meter is deze volgens dit rekensommetje 20 op de 100 mensen. Om zoveel mogelijk mensen naar je station te lokken is het dus het meest effectief om ervoor te zorgen dat de woningdichtheid en het aantal arbeidsplaatsen dicht op de stations het hoogst is. Dat kun je stimuleren via de ruimtelijke plannen. Vandaar dat we op dit punt samenwerking zijn aangegaan met de RVE Ruimte en Duurzaamheid, want dat is hun terrein.”
Goed bereikbaarheid en prettig om te vertoeven
De tweede maatregel die je kunt nemen is de verbetering van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de stations. “Rechtstreekse, gestrekte routes, met name voor het langzame verkeer, werken het best.” De derde maatregel is het vergroten van de sociale veiligheid op en in de onmiddellijke omgeving van de stations: je moet je er prettig voelen, anders ga je het station de volgende keer mijden. Rik: “Je kunt stations veiliger en prettige maken door graffiti te verwijderen, donkere hoekjes weg te werken, voldoende verlichting en bijvoorbeeld struikgewas rond de ingang te verwijderen.” De vierde maatregel is gericht op de verbetering van de voor- en natransportvoorzieningen: om de reistijd van deur tot deur zo kort mogelijk te maken moet je de stations voorzien van voldoende fietsstallingsplaatsen, kiss en ride en op bepaalde stations ook park- en ride voorzieningen en aansluitend bus en tramvervoer.
Meerwaarde door snelheid en gemak
De ontwikkeling van OV-knooppunten is de vijfde maatregel uit het programma. “Je moet het de reizigers gemakkelijk maken om over te stappen op overige vormen van openbaar vervoer. Naast een goede dienstregeling die daarin voorziet valt er nog veel te winnen door te investeren in dynamische reisinformatie (dris) die de reizigers op overzichtelijke wijze in één oogopslag van actuele reisinformatie voorziet. De zesde maatregel is niet gericht op stations, maar op de infrastructuur van de tram: het verhogen van de rijsnelheid. We zien in het tramnet geleidelijk aan vertragingen ontstaan door vrachtwagens, stoplichten, et cetera. Je maakt je het openbaar vervoer natuurlijk een stuk aantrekkelijker als het snel is. Dat kun je bereiken door obstakels op de OV-routes te verwijderen, meer prioriteit bij verkeerslichten en dergelijke.”
Aan tafel!
En nu? Hoe en met wie kan MET die maatregelen uitvoeren? En hoe zit het met externe partijen van wie ook een aantal oplossingen of delen daarvan zouden moeten komen? Ga je nu de boer op met de geformuleerde maatregelen? Rik: “Zo zou je het kunnen zeggen, we proberen nu bij zoveel mogelijk mensen, in- en extern, aan tafel te komen om een ontwikkelingsvisie van gezamenlijk belang te ontwikkelen. Allereerst is de visie Optimaal Benutten gepresenteerd aan de directie en daar positief ontvangen. Wel met de opmerking dat we ons bij onze kerntaak moeten houden. Want de stadsdelen en V&OR gaan over de kwaliteit van de openbare ruimte, Ruimte en Duurzaamheid over de ruimtelijke planvorming, en Parkeren over de parkeer- en fietsvoorzieningen. Onze scope is beperkt tot de metrostations en tramhalten zelf. We moeten het dus samen met anderen doen. Bij de projecten van MET zelf proberen we natuurlijk meteen met de bestaande plannen mee te gaan. We sluiten aan op de bestaande projecten Bloeiende stationsomgevingen Oostlijn en Noord/Zuidlijn. We ontdekten dat voor de Ringlijn nog niet zo’n programma bestaat, terwijl daar een groot deel van de nieuwe woningbouwlocaties liggen. We zijn nu bezig voor de Ringlijn stations een programma bloeiende stationsomgevingen te ontwikkelen in samenwerking met onder andere Ruimte en Duurzaamheid.